Primair was de Stelling van Amsterdam een waterlinie. In geval van vijandelijkheden zouden grote delen van het gebied rond Amsterdam onder water worden gezet. De vijand zou dan niet kunnen oprukken. De aanleg van de Stelling van Amsterdam werd geregeld in de Vestingwet van 1874.
De forten werden gesitueerd op plaatsen waar de waterlinie wordt doorkruist door dijken, wegen of spoorlijnen. Plaatsen waar het water diep genoeg was voor boten waren kwetsbaar, doordat de oprukkende vijand op die plaatsen niet door het water zou worden tegengehouden, zodat hij ook op deze plekken onder vuur genomen moest kunnen worden.
Veel van de forten werden gebouwd in polders op veengrond. Voor een goede fundering moest dit worden weggegraven en vervangen door zand. De nieuw opgeworpen zandlichamen moesten eerst meerdere jaren inklinken alvorens de forten zelf gebouwd konden worden.
In Kudelstaart werd in 1890 een gebied van ongeveer 18.000 m2 vier meter diep uitgegraven. 72.000 m3 veengrond, dat werd gebruikt om dijken in polders aan te leggen. De diepe put die ontstond, werd opgevuld met ruim 200.000 m3 zand, dat rond IJmuiden ruim voorhanden was in 1876.
Meer dan 15 jaar lag die berg zand bij Kudelstaart in te klinken, zodat er een stevige ondergrond voor het te bouwen fort ontstond.